Present |
Singular 1 ik was2 jij wast3 hij wast | Plural1 wij wassen2 jullie wassen3 zij wassen |
Past tense
|
Singular 1 ik waste2 jij waste3 hij waste | Plural1 wij wasten2 jullie wasten3 zij wasten | Perfect
|
Singular 1 ik heb gewassen2 jij hebt gewassen3 hij heeft gewassen | Plural1 wij hebben gewassen2 jullie hebben gewassen3 zij hebben gewassen | Future
|
Singular 1 ik zal wassen2 jij zult wassen3 hij zal wassen | Plural1 wij zullen wassen2 jullie zullen wassen3 zij zullen wassen | Past perfect
|
Singular 1 ik had gewassen2 jij had gewassen3 hij had gewassen | Plural1 wij hadden gewassen2 jullie hadden gewassen3 zij hadden gewassen | Future perfect
|
Singular 1 ik zal gewassen hebben2 jij zult gewassen hebben3 hij zal gewassen hebben | Plural1 wij zullen gewassen hebben2 jullie zullen gewassen hebben3 zij zullen gewassen hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou wassen2 jij zou wassen3 hij zou wassen | Plural1 wij zouden wassen2 jullie zouden wassen3 zij zouden wassen | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou gewassen hebben2 jij zou gewassen hebben3 hij zou gewassen hebben | Plural1 wij zouden gewassen hebben2 jullie zouden gewassen hebben3 zij zouden gewassen hebben |