Present |
Singular 1 ik draag2 jij draagt3 hij draagt | Plural1 wij dragen2 jullie dragen3 zij dragen |
Past tense
|
Singular 1 ik droeg2 jij droeg3 hij droeg | Plural1 wij droegen2 jullie droegen3 zij droegen | Perfect
|
Singular 1 ik heb gedragen2 jij hebt gedragen3 hij heeft gedragen | Plural1 wij hebben gedragen2 jullie hebben gedragen3 zij hebben gedragen | Future
|
Singular 1 ik zal dragen2 jij zult dragen3 hij zal dragen | Plural1 wij zullen dragen2 jullie zullen dragen3 zij zullen dragen | Past perfect
|
Singular 1 ik had gedragen2 jij had gedragen3 hij had gedragen | Plural1 wij hadden gedragen2 jullie hadden gedragen3 zij hadden gedragen | Future perfect
|
Singular 1 ik zal gedragen hebben2 jij zult gedragen hebben3 hij zal gedragen hebben | Plural1 wij zullen gedragen hebben2 jullie zullen gedragen hebben3 zij zullen gedragen hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou dragen2 jij zou dragen3 hij zou dragen | Plural1 wij zouden dragen2 jullie zouden dragen3 zij zouden dragen | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou gedragen hebben2 jij zou gedragen hebben3 hij zou gedragen hebben | Plural1 wij zouden gedragen hebben2 jullie zouden gedragen hebben3 zij zouden gedragen hebben |