Present |
Singular 1 ik dreig2 jij dreigt3 hij dreigt | Plural1 wij dreigen2 jullie dreigen3 zij dreigen |
Past tense
|
Singular 1 ik dreigde2 jij dreigde3 hij dreigde | Plural1 wij dreigden2 jullie dreigden3 zij dreigden | Perfect
|
Singular 1 ik heb gedreigd2 jij hebt gedreigd3 hij heeft gedreigd | Plural1 wij hebben gedreigd2 jullie hebben gedreigd3 zij hebben gedreigd | Future
|
Singular 1 ik zal dreigen2 jij zult dreigen3 hij zal dreigen | Plural1 wij zullen dreigen2 jullie zullen dreigen3 zij zullen dreigen | Past perfect
|
Singular 1 ik had gedreigd2 jij had gedreigd3 hij had gedreigd | Plural1 wij hadden gedreigd2 jullie hadden gedreigd3 zij hadden gedreigd | Future perfect
|
Singular 1 ik zal gedreigd hebben2 jij zult gedreigd hebben3 hij zal gedreigd hebben | Plural1 wij zullen gedreigd hebben2 jullie zullen gedreigd hebben3 zij zullen gedreigd hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou dreigen2 jij zou dreigen3 hij zou dreigen | Plural1 wij zouden dreigen2 jullie zouden dreigen3 zij zouden dreigen | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou gedreigd hebben2 jij zou gedreigd hebben3 hij zou gedreigd hebben | Plural1 wij zouden gedreigd hebben2 jullie zouden gedreigd hebben3 zij zouden gedreigd hebben |