Present |
Singular 1 ik help2 jij helpt3 hij helpt | Plural1 wij helpen2 jullie helpen3 zij helpen |
Past tense
|
Singular 1 ik hielp2 jij hielp3 hij hielp | Plural1 wij hielpen2 jullie hielpen3 zij hielpen | Perfect
|
Singular 1 ik heb geholpen2 jij hebt geholpen3 hij heeft geholpen | Plural1 wij hebben geholpen2 jullie hebben geholpen3 zij hebben geholpen | Future
|
Singular 1 ik zal helpen2 jij zult helpen3 hij zal helpen | Plural1 wij zullen helpen2 jullie zullen helpen3 zij zullen helpen | Past perfect
|
Singular 1 ik had geholpen2 jij had geholpen3 hij had geholpen | Plural1 wij hadden geholpen2 jullie hadden geholpen3 zij hadden geholpen | Future perfect
|
Singular 1 ik zal geholpen hebben2 jij zult geholpen hebben3 hij zal geholpen hebben | Plural1 wij zullen geholpen hebben2 jullie zullen geholpen hebben3 zij zullen geholpen hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou helpen2 jij zou helpen3 hij zou helpen | Plural1 wij zouden helpen2 jullie zouden helpen3 zij zouden helpen | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou geholpen hebben2 jij zou geholpen hebben3 hij zou geholpen hebben | Plural1 wij zouden geholpen hebben2 jullie zouden geholpen hebben3 zij zouden geholpen hebben |