Present |
Singular 1 ik keer terug2 jij keert terug3 hij keert terug | Plural1 wij keren terug2 jullie keren terug3 zij keren terug |
Past tense
|
Singular 1 ik keerde terug2 jij keerde terug3 hij keerde terug | Plural1 wij keerden terug2 jullie keerden terug3 zij keerden terug | Perfect
|
Singular 1 ik heb teruggekeerd2 jij hebt teruggekeerd3 hij heeft teruggekeerd | Plural1 wij hebben teruggekeerd2 jullie hebben teruggekeerd3 zij hebben teruggekeerd | Future
|
Singular 1 ik zal terugkeren2 jij zult terugkeren3 hij zal terugkeren | Plural1 wij zullen terugkeren2 jullie zullen terugkeren3 zij zullen terugkeren | Past perfect
|
Singular 1 ik had teruggekeerd2 jij had teruggekeerd3 hij had teruggekeerd | Plural1 wij hadden teruggekeerd2 jullie hadden teruggekeerd3 zij hadden teruggekeerd | Future perfect
|
Singular 1 ik zal teruggekeerd hebben2 jij zult teruggekeerd hebben3 hij zal teruggekeerd hebben | Plural1 wij zullen teruggekeerd hebben2 jullie zullen teruggekeerd hebben3 zij zullen teruggekeerd hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou terugkeren2 jij zou terugkeren3 hij zou terugkeren | Plural1 wij zouden terugkeren2 jullie zouden terugkeren3 zij zouden terugkeren | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou teruggekeerd hebben2 jij zou teruggekeerd hebben3 hij zou teruggekeerd hebben | Plural1 wij zouden teruggekeerd hebben2 jullie zouden teruggekeerd hebben3 zij zouden teruggekeerd hebben |