Present |
Singular 1 ik verbind2 jij verbindt3 hij verbindt | Plural1 wij verbinden2 jullie verbinden3 zij verbinden |
Past tense
|
Singular 1 ik verbond2 jij verbond3 hij verbond | Plural1 wij verbonden2 jullie verbonden3 zij verbonden | Perfect
|
Singular 1 ik heb verbonden2 jij hebt verbonden3 hij heeft verbonden | Plural1 wij hebben verbonden2 jullie hebben verbonden3 zij hebben verbonden | Future
|
Singular 1 ik zal verbinden2 jij zult verbinden3 hij zal verbinden | Plural1 wij zullen verbinden2 jullie zullen verbinden3 zij zullen verbinden | Past perfect
|
Singular 1 ik had verbonden2 jij had verbonden3 hij had verbonden | Plural1 wij hadden verbonden2 jullie hadden verbonden3 zij hadden verbonden | Future perfect
|
Singular 1 ik zal verbonden hebben2 jij zult verbonden hebben3 hij zal verbonden hebben | Plural1 wij zullen verbonden hebben2 jullie zullen verbonden hebben3 zij zullen verbonden hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou verbinden2 jij zou verbinden3 hij zou verbinden | Plural1 wij zouden verbinden2 jullie zouden verbinden3 zij zouden verbinden | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou verbonden hebben2 jij zou verbonden hebben3 hij zou verbonden hebben | Plural1 wij zouden verbonden hebben2 jullie zouden verbonden hebben3 zij zouden verbonden hebben |