Present |
Singular 1 ik hoor2 jij hoort3 hij hoort | Plural1 wij horen2 jullie horen3 zij horen |
Past tense
|
Singular 1 ik hoorde2 jij hoorde3 hij hoorde | Plural1 wij hoorden2 jullie hoorden3 zij hoorden | Perfect
|
Singular 1 ik heb gehoord2 jij hebt gehoord3 hij heeft gehoord | Plural1 wij hebben gehoord2 jullie hebben gehoord3 zij hebben gehoord | Future
|
Singular 1 ik zal horen2 jij zult horen3 hij zal horen | Plural1 wij zullen horen2 jullie zullen horen3 zij zullen horen | Past perfect
|
Singular 1 ik had gehoord2 jij had gehoord3 hij had gehoord | Plural1 wij hadden gehoord2 jullie hadden gehoord3 zij hadden gehoord | Future perfect
|
Singular 1 ik zal gehoord hebben2 jij zult gehoord hebben3 hij zal gehoord hebben | Plural1 wij zullen gehoord hebben2 jullie zullen gehoord hebben3 zij zullen gehoord hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou horen2 jij zou horen3 hij zou horen | Plural1 wij zouden horen2 jullie zouden horen3 zij zouden horen | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou gehoord hebben2 jij zou gehoord hebben3 hij zou gehoord hebben | Plural1 wij zouden gehoord hebben2 jullie zouden gehoord hebben3 zij zouden gehoord hebben |