Present |
Singular 1 ik vecht2 jij vecht3 hij vecht | Plural1 wij vechten2 jullie vechten3 zij vechten |
Past tense
|
Singular 1 ik vocht2 jij vocht3 hij vocht | Plural1 wij vochten2 jullie vochten3 zij vochten | Perfect
|
Singular 1 ik heb gevochten2 jij hebt gevochten3 hij heeft gevochten | Plural1 wij hebben gevochten2 jullie hebben gevochten3 zij hebben gevochten | Future
|
Singular 1 ik zal vechten2 jij zult vechten3 hij zal vechten | Plural1 wij zullen vechten2 jullie zullen vechten3 zij zullen vechten | Past perfect
|
Singular 1 ik had gevochten2 jij had gevochten3 hij had gevochten | Plural1 wij hadden gevochten2 jullie hadden gevochten3 zij hadden gevochten | Future perfect
|
Singular 1 ik zal gevochten hebben2 jij zult gevochten hebben3 hij zal gevochten hebben | Plural1 wij zullen gevochten hebben2 jullie zullen gevochten hebben3 zij zullen gevochten hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou vechten2 jij zou vechten3 hij zou vechten | Plural1 wij zouden vechten2 jullie zouden vechten3 zij zouden vechten | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou gevochten hebben2 jij zou gevochten hebben3 hij zou gevochten hebben | Plural1 wij zouden gevochten hebben2 jullie zouden gevochten hebben3 zij zouden gevochten hebben |