Present |
Singular 1 ik verkoop2 jij verkoopt3 hij verkoopt | Plural1 wij verkopen2 jullie verkopen3 zij verkopen |
Past tense
|
Singular 1 ik verkocht2 jij verkocht3 hij verkocht | Plural1 wij verkochten2 jullie verkochten3 zij verkochten | Perfect
|
Singular 1 ik heb verkocht2 jij hebt verkocht3 hij heeft verkocht | Plural1 wij hebben verkocht2 jullie hebben verkocht3 zij hebben verkocht | Future
|
Singular 1 ik zal verkopen2 jij zult verkopen3 hij zal verkopen | Plural1 wij zullen verkopen2 jullie zullen verkopen3 zij zullen verkopen | Past perfect
|
Singular 1 ik had verkocht2 jij had verkocht3 hij had verkocht | Plural1 wij hadden verkocht2 jullie hadden verkocht3 zij hadden verkocht | Future perfect
|
Singular 1 ik zal verkocht hebben2 jij zult verkocht hebben3 hij zal verkocht hebben | Plural1 wij zullen verkocht hebben2 jullie zullen verkocht hebben3 zij zullen verkocht hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou verkopen2 jij zou verkopen3 hij zou verkopen | Plural1 wij zouden verkopen2 jullie zouden verkopen3 zij zouden verkopen | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou verkocht hebben2 jij zou verkocht hebben3 hij zou verkocht hebben | Plural1 wij zouden verkocht hebben2 jullie zouden verkocht hebben3 zij zouden verkocht hebben |