Present |
Singular 1 ik deel2 jij deelt3 hij deelt | Plural1 wij delen2 jullie delen3 zij delen |
Past tense
|
Singular 1 ik deelde2 jij deelde3 hij deelde | Plural1 wij deelden2 jullie deelden3 zij deelden | Perfect
|
Singular 1 ik heb gedeeld2 jij hebt gedeeld3 hij heeft gedeeld | Plural1 wij hebben gedeeld2 jullie hebben gedeeld3 zij hebben gedeeld | Future
|
Singular 1 ik zal delen2 jij zult delen3 hij zal delen | Plural1 wij zullen delen2 jullie zullen delen3 zij zullen delen | Past perfect
|
Singular 1 ik had gedeeld2 jij had gedeeld3 hij had gedeeld | Plural1 wij hadden gedeeld2 jullie hadden gedeeld3 zij hadden gedeeld | Future perfect
|
Singular 1 ik zal gedeeld hebben2 jij zult gedeeld hebben3 hij zal gedeeld hebben | Plural1 wij zullen gedeeld hebben2 jullie zullen gedeeld hebben3 zij zullen gedeeld hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou delen2 jij zou delen3 hij zou delen | Plural1 wij zouden delen2 jullie zouden delen3 zij zouden delen | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou gedeeld hebben2 jij zou gedeeld hebben3 hij zou gedeeld hebben | Plural1 wij zouden gedeeld hebben2 jullie zouden gedeeld hebben3 zij zouden gedeeld hebben |