Present |
Singular 1 ik studeer 2 jij studeert 3 hij studeert
| Plural 1 wij studeren 2 jullie studeren 3 zij studeren |
Past tense
|
Singular 1 ik studeerde 2 jij studeerde 3 hij studeerde
| Plural 1 wij studeerden 2 jullie studeerden 3 zij studeerden |
Perfect
|
Singular 1 ik heb gestudeerd 2 jij hebt gestudeerd 3 hij heeft gestudeerd
| Plural 1 wij hebben gestudeerd 2 jullie hebben gestudeerd 3 zij hebben gestudeerd |
Future
|
Singular 1 ik zal studeren 2 jij zult studeren 3 hij zal studeren
| Plural 1 wij zullen studeren 2 jullie zullen studeren 3 zij zullen studeren |
Past perfect
|
Singular 1 ik had gestudeerd 2 jij had gestudeerd 3 hij had gestudeerd
| Plural 1 wij hadden gestudeerd 2 jullie hadden gestudeerd 3 zij hadden gestudeerd |
Future perfect
|
Singular 1 ik zal gestudeerd hebben 2 jij zult gestudeerd hebben 3 hij zal gestudeerd hebben
| Plural 1 wij zullen gestudeerd hebben 2 jullie zullen gestudeerd hebben 3 zij zullen gestudeerd hebben |
Conditional
|
Singular 1 ik zou studeren 2 jij zou studeren 3 hij zou studeren
| Plural 1 wij zouden studeren 2 jullie zouden studeren 3 zij zouden studeren |
Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou gestudeerd hebben 2 jij zou gestudeerd hebben 3 hij zou gestudeerd hebben
| Plural 1 wij zouden gestudeerd hebben 2 jullie zouden gestudeerd hebben 3 zij zouden gestudeerd hebben |