Present |
Singular 1 ik dring door2 jij dringt door3 hij dringt door | Plural1 wij dringen door2 jullie dringen door3 zij dringen door |
Past tense
|
Singular 1 ik dringde door2 jij dringde door3 hij dringde door | Plural1 wij dringden door2 jullie dringden door3 zij dringden door | Perfect
|
Singular 1 ik heb doorgedringd2 jij hebt doorgedringd3 hij heeft doorgedringd | Plural1 wij hebben doorgedringd2 jullie hebben doorgedringd3 zij hebben doorgedringd | Future
|
Singular 1 ik zal doordringen2 jij zult doordringen3 hij zal doordringen | Plural1 wij zullen doordringen2 jullie zullen doordringen3 zij zullen doordringen | Past perfect
|
Singular 1 ik had doorgedringd2 jij had doorgedringd3 hij had doorgedringd | Plural1 wij hadden doorgedringd2 jullie hadden doorgedringd3 zij hadden doorgedringd | Future perfect
|
Singular 1 ik zal doorgedringd hebben2 jij zult doorgedringd hebben3 hij zal doorgedringd hebben | Plural1 wij zullen doorgedringd hebben2 jullie zullen doorgedringd hebben3 zij zullen doorgedringd hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou doordringen2 jij zou doordringen3 hij zou doordringen | Plural1 wij zouden doordringen2 jullie zouden doordringen3 zij zouden doordringen | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou doorgedringd hebben2 jij zou doorgedringd hebben3 hij zou doorgedringd hebben | Plural1 wij zouden doorgedringd hebben2 jullie zouden doorgedringd hebben3 zij zouden doorgedringd hebben |