Present |
Singular 1 ik giet2 jij giet3 hij giet | Plural1 wij gieten2 jullie gieten3 zij gieten |
Past tense
|
Singular 1 ik goot2 jij goot3 hij goot | Plural1 wij goten2 jullie goten3 zij goten | Perfect
|
Singular 1 ik heb gegoten2 jij hebt gegoten3 hij heeft gegoten | Plural1 wij hebben gegoten2 jullie hebben gegoten3 zij hebben gegoten | Future
|
Singular 1 ik zal gieten2 jij zult gieten3 hij zal gieten | Plural1 wij zullen gieten2 jullie zullen gieten3 zij zullen gieten | Past perfect
|
Singular 1 ik had gegoten2 jij had gegoten3 hij had gegoten | Plural1 wij hadden gegoten2 jullie hadden gegoten3 zij hadden gegoten | Future perfect
|
Singular 1 ik zal gegoten hebben2 jij zult gegoten hebben3 hij zal gegoten hebben | Plural1 wij zullen gegoten hebben2 jullie zullen gegoten hebben3 zij zullen gegoten hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou gieten2 jij zou gieten3 hij zou gieten | Plural1 wij zouden gieten2 jullie zouden gieten3 zij zouden gieten | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou gegoten hebben2 jij zou gegoten hebben3 hij zou gegoten hebben | Plural1 wij zouden gegoten hebben2 jullie zouden gegoten hebben3 zij zouden gegoten hebben |