Present |
Singular 1 ik graaf2 jij graaft3 hij graaft | Plural1 wij graven2 jullie graven3 zij graven |
Past tense
|
Singular 1 ik groef2 jij groef3 hij groef | Plural1 wij groeven2 jullie groeven3 zij groeven | Perfect
|
Singular 1 ik heb gegraven2 jij hebt gegraven3 hij heeft gegraven | Plural1 wij hebben gegraven2 jullie hebben gegraven3 zij hebben gegraven | Future
|
Singular 1 ik zal graven2 jij zult graven3 hij zal graven | Plural1 wij zullen graven2 jullie zullen graven3 zij zullen graven | Past perfect
|
Singular 1 ik had gegraven2 jij had gegraven3 hij had gegraven | Plural1 wij hadden gegraven2 jullie hadden gegraven3 zij hadden gegraven | Future perfect
|
Singular 1 ik zal gegraven hebben2 jij zult gegraven hebben3 hij zal gegraven hebben | Plural1 wij zullen gegraven hebben2 jullie zullen gegraven hebben3 zij zullen gegraven hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou graven2 jij zou graven3 hij zou graven | Plural1 wij zouden graven2 jullie zouden graven3 zij zouden graven | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou gegraven hebben2 jij zou gegraven hebben3 hij zou gegraven hebben | Plural1 wij zouden gegraven hebben2 jullie zouden gegraven hebben3 zij zouden gegraven hebben |