Present |
Singular 1 ik herstel2 jij herstelt3 hij herstelt | Plural1 wij herstellen2 jullie herstellen3 zij herstellen |
Past tense
|
Singular 1 ik herstelde2 jij herstelde3 hij herstelde | Plural1 wij herstelden2 jullie herstelden3 zij herstelden | Perfect
|
Singular 1 ik heb hersteld2 jij hebt hersteld3 hij heeft hersteld | Plural1 wij hebben hersteld2 jullie hebben hersteld3 zij hebben hersteld | Future
|
Singular 1 ik zal herstellen2 jij zult herstellen3 hij zal herstellen | Plural1 wij zullen herstellen2 jullie zullen herstellen3 zij zullen herstellen | Past perfect
|
Singular 1 ik had hersteld2 jij had hersteld3 hij had hersteld | Plural1 wij hadden hersteld2 jullie hadden hersteld3 zij hadden hersteld | Future perfect
|
Singular 1 ik zal hersteld hebben2 jij zult hersteld hebben3 hij zal hersteld hebben | Plural1 wij zullen hersteld hebben2 jullie zullen hersteld hebben3 zij zullen hersteld hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou herstellen2 jij zou herstellen3 hij zou herstellen | Plural1 wij zouden herstellen2 jullie zouden herstellen3 zij zouden herstellen | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou hersteld hebben2 jij zou hersteld hebben3 hij zou hersteld hebben | Plural1 wij zouden hersteld hebben2 jullie zouden hersteld hebben3 zij zouden hersteld hebben |