Present |
Singular 1 ik bijt2 jij bijt3 hij bijt | Plural1 wij bijten2 jullie bijten3 zij bijten |
Past tense
|
Singular 1 ik beet2 jij beet3 hij beet | Plural1 wij beten2 jullie beten3 zij beten | Perfect
|
Singular 1 ik heb gebeten2 jij hebt gebeten3 hij heeft gebeten | Plural1 wij hebben gebeten2 jullie hebben gebeten3 zij hebben gebeten | Future
|
Singular 1 ik zal bijten2 jij zult bijten3 hij zal bijten | Plural1 wij zullen bijten2 jullie zullen bijten3 zij zullen bijten | Past perfect
|
Singular 1 ik had gebeten2 jij had gebeten3 hij had gebeten | Plural1 wij hadden gebeten2 jullie hadden gebeten3 zij hadden gebeten | Future perfect
|
Singular 1 ik zal gebeten hebben2 jij zult gebeten hebben3 hij zal gebeten hebben | Plural1 wij zullen gebeten hebben2 jullie zullen gebeten hebben3 zij zullen gebeten hebben | Conditional
|
Singular 1 ik zou bijten2 jij zou bijten3 hij zou bijten | Plural1 wij zouden bijten2 jullie zouden bijten3 zij zouden bijten | Conditional perfect
|
Singular 1 ik zou gebeten hebben2 jij zou gebeten hebben3 hij zou gebeten hebben | Plural1 wij zouden gebeten hebben2 jullie zouden gebeten hebben3 zij zouden gebeten hebben |