| Présent |
| Singulier 1 ik verhuur2 jij verhuurt3 hij verhuurt | Pluriel1 wij verhuren2 jullie verhuren3 zij verhuren |
Imparfait (prétérit)
|
Singulier 1 ik verhuurde2 jij verhuurde3 hij verhuurde | Pluriel1 wij verhuurden2 jullie verhuurden3 zij verhuurden | Perfect
|
Singulier 1 ik heb verhuurd2 jij hebt verhuurd3 hij heeft verhuurd | Pluriel1 wij hebben verhuurd2 jullie hebben verhuurd3 zij hebben verhuurd | Futur
|
Singulier 1 ik zal verhuren2 jij zult verhuren3 hij zal verhuren | Pluriel1 wij zullen verhuren2 jullie zullen verhuren3 zij zullen verhuren | Plus-que-parfait
|
Singulier 1 ik had verhuurd2 jij had verhuurd3 hij had verhuurd | Pluriel1 wij hadden verhuurd2 jullie hadden verhuurd3 zij hadden verhuurd | Futur antérieur
|
Singulier 1 ik zal verhuurd hebben2 jij zult verhuurd hebben3 hij zal verhuurd hebben | Pluriel1 wij zullen verhuurd hebben2 jullie zullen verhuurd hebben3 zij zullen verhuurd hebben | Conditionnel présent
|
Singulier 1 ik zou verhuren2 jij zou verhuren3 hij zou verhuren | Pluriel1 wij zouden verhuren2 jullie zouden verhuren3 zij zouden verhuren | Conditionnel passé
|
Singulier 1 ik zou verhuurd hebben2 jij zou verhuurd hebben3 hij zou verhuurd hebben | Pluriel1 wij zouden verhuurd hebben2 jullie zouden verhuurd hebben3 zij zouden verhuurd hebben |
