Présent |
Singulier 1 ik bepaal2 jij bepaalt3 hij bepaalt | Pluriel1 wij bepalen2 jullie bepalen3 zij bepalen |
Imparfait (prétérit)
|
Singulier 1 ik bepaalde2 jij bepaalde3 hij bepaalde | Pluriel1 wij bepaalden2 jullie bepaalden3 zij bepaalden | Perfect
|
Singulier 1 ik heb bepaald2 jij hebt bepaald3 hij heeft bepaald | Pluriel1 wij hebben bepaald2 jullie hebben bepaald3 zij hebben bepaald | Futur
|
Singulier 1 ik zal bepalen2 jij zult bepalen3 hij zal bepalen | Pluriel1 wij zullen bepalen2 jullie zullen bepalen3 zij zullen bepalen | Plus-que-parfait
|
Singulier 1 ik had bepaald2 jij had bepaald3 hij had bepaald | Pluriel1 wij hadden bepaald2 jullie hadden bepaald3 zij hadden bepaald | Futur antérieur
|
Singulier 1 ik zal bepaald hebben2 jij zult bepaald hebben3 hij zal bepaald hebben | Pluriel1 wij zullen bepaald hebben2 jullie zullen bepaald hebben3 zij zullen bepaald hebben | Conditionnel présent
|
Singulier 1 ik zou bepalen2 jij zou bepalen3 hij zou bepalen | Pluriel1 wij zouden bepalen2 jullie zouden bepalen3 zij zouden bepalen | Conditionnel passé
|
Singulier 1 ik zou bepaald hebben2 jij zou bepaald hebben3 hij zou bepaald hebben | Pluriel1 wij zouden bepaald hebben2 jullie zouden bepaald hebben3 zij zouden bepaald hebben |