| Présent |
| Singulier 1 ik teken2 jij tekent3 hij tekent | Pluriel1 wij tekenen2 jullie tekenen3 zij tekenen |
Imparfait (prétérit)
|
Singulier 1 ik tekende2 jij tekende3 hij tekende | Pluriel1 wij tekenden2 jullie tekenden3 zij tekenden | Perfect
|
Singulier 1 ik heb getekend2 jij hebt getekend3 hij heeft getekend | Pluriel1 wij hebben getekend2 jullie hebben getekend3 zij hebben getekend | Futur
|
Singulier 1 ik zal tekenen2 jij zult tekenen3 hij zal tekenen | Pluriel1 wij zullen tekenen2 jullie zullen tekenen3 zij zullen tekenen | Plus-que-parfait
|
Singulier 1 ik had getekend2 jij had getekend3 hij had getekend | Pluriel1 wij hadden getekend2 jullie hadden getekend3 zij hadden getekend | Futur antérieur
|
Singulier 1 ik zal getekend hebben2 jij zult getekend hebben3 hij zal getekend hebben | Pluriel1 wij zullen getekend hebben2 jullie zullen getekend hebben3 zij zullen getekend hebben | Conditionnel présent
|
Singulier 1 ik zou tekenen2 jij zou tekenen3 hij zou tekenen | Pluriel1 wij zouden tekenen2 jullie zouden tekenen3 zij zouden tekenen | Conditionnel passé
|
Singulier 1 ik zou getekend hebben2 jij zou getekend hebben3 hij zou getekend hebben | Pluriel1 wij zouden getekend hebben2 jullie zouden getekend hebben3 zij zouden getekend hebben |
